“Wie luistert er wel eens radio?” vraagt meester Maarten aan het begin van de derde les Journalistiek. De meeste kinderen schudden hun hoofd; “volgens mij niet, meester, wel televisie.”
Maar als de meester een paar zenders opnoemt – Radio 1, Skyradio – klinkt ineens de tune van Skyradio uit volle borst: iedereen blijkt toch wel eens radio te luisteren. Muziek natuurlijk, maar ook het nieuws vinden ze belangrijk: “Dan weet je wat er gebeurt op de wereld.” En wat er in de wereld gebeurt, daarvan zijn ze wel op de hoogte. Het gaat al snel over de nasleep van de aanslagen in Parijs, die ook de kinderen niet onberoerd laten. Sommigen zijn toch wel bang geworden, maar een meisje zegt fier: “Ze kunnen mij niet stoppen om ergens heen te gaan, want het is mijn leven.”
Vrolijke kleren
Een indrukwekkende uitspraak voor een tien- of elfjarige. Sowieso opmerkelijk hoe deze kinderen soms precies het juiste weten te zeggen. Eigenschappen die ze nodig denken te hebben als journalist bijvoorbeeld: “Ik denk dat je nieuwsgierig moet zijn, enthousiast, goede vragen kunnen stellen en ook goed luisteren.” Niks meer aan toe te voegen. Of de vragen die ze aan meester Wim stellen: “Helpen uw kinderen wel eens bij het nieuws, dat ze bijvoorbeeld appen als ze iets zien?” “Wat doe je als je vrolijke kleren aan hebt maar je moet verdrietig nieuws vertellen?” “Een redacteur is iemand die in de krant schrijft, en een eindredacteur schrijft op de laatste bladzij van de krant, toch?” IJzersterkte logica.
Het verschil tussen radio en televisie wordt uitgelegd met een radioreportage van een paar minuten. Van tevoren zijn de kinderen bang dat het heel saai is, maar met alle achtergrondgeluiden op de tape krijgen ze vanzelf beeld bij het geluid: “Een film in mijn hoofd!” zegt een jongen verrast.
“Een eindredacteur schrijft op de laatste bladzij van de krant, toch?” – tweet dit
Deadlines
Dan is het tijd voor wat terminologie: de vier w’s en de h kennen ze al (wie, wat, waar, wanneer en hoe), maar wat is bijvoorbeeld een deadline? Een slimmerik weet het te vertalen naar ‘dode lijn’, maar om de druk van een deadline echt te ervaren spelen ze een kort spel. Tien blauwe dingen vinden in het lokaal in zo veel tijd als nodig is, maar daarna tien rode dingen vinden binnen een minuut – even wat anders: “Het was veel lawaaieriger en drukker, maar we vonden de dingen veel sneller, en veel meer.” Later op de dag komt de deadline nog terug als ze hun artikel voor de krant mogen schrijven.
Twee leerlingen krijgen nog de eer een paar weekendschoolalumni te interviewen. Wat vonden die vroeger het leukst op de weekendschool? Rechten, film, op de afdeling neonatologie kijken. Wat doen ze nu? Werken en studeren vooral. Hoe oud zijn ze? Ze zijn allemaal rond de twintig, eentje is er al 25. “Ik ben tien,” vertrouwt de kleine journalist hun toe.