Doneer

Meehelpen tijdens het vak Journalistiek

Rineke van Daalen hielp als vrijwilliger mee tijdens het vak journalistiek en schreef deze blog over haar ervaring.

Ik heb een ochtend meegelopen op de basisschool Caleidoscoop in Almere, een ‘brede sportactieve basisschool’. Ik wilde graag zien hoe programma voor basisscholen van IMC Weekendschool werkte en Bonny O’Brien schakelde me meteen als vrijwilliger in. Bonny is de coördinatrice. Zij maakt aan het begin van het jaar in samenspraak met de school een programma en probeert daarbij zoveel mogelijk bij de specifieke kenmerken van de Caleidoscoop aan te sluiten. In haar planning houdt ze bijvoorbeeld rekening met het sportieve karakter daarvan. En wanneer de school een themaweek heeft, probeert IMC Weekendschool dat ook in hun eigen programma te verwerken. De ochtend dat ik er ben krijgen de leerlingen hun derde les in de journalistiek. Het is het eerste vak van het eerste leerjaar, omdat de kinderen hier fundamentele vaardigheden leren die ze ook weer in latere lessen kunnen gebruiken. Ze moeten in groepjes een stukje van 185 woorden maken, over een van tevoren opgegeven onderwerp. In ons geval was dat ‘Duurzaamheid en vervuiling in de wijk’. We hebben 80 minuten de tijd en moeten daarna een presentatie geven. Almere Deze Week heeft toegezegd de stukjes de week daarna op te nemen, en dat is inderdaad gebeurd zoals de foto illustreert.

Iedereen komt ergens anders vandaan, een rommelig vrolijk gezelschap dat zich om de beurt vriendelijk aan ons komt voorstellen. Bonny opent de les, met een ‘bijzonder moment’. De twee klassen managers mogen ons vertellen over iets ‘dierbaars’. Het zijn twee ontroerende verhalen. De een vertelt over haar knuffel. ‘Ja het is misschien een beetje kinderachtig, maar […]’ ‘Kinderachtig?’. Nee, daar wil Bonny niets van horen. Wat is dat eigenlijk, ‘kinderachtig’? Het kleine meisje vertelt dat ze haar knuffel pakt als ze verdrietig is en dat ze ‘zich dan suf’ huilt’, en daarna is ze weer gelukkig. De andere klassen manager, een kleine jongen vertelt over de edelsteen, die hij pakt als hij boos is. Hij heeft de steen gekregen van zijn vader en zijn opa die hem in de bergen hebben gevonden.

Bonny vertelt hoe ons dagprogramma eruit ziet, en de krant komt ook uitvoerig aan bod. Wanneer wordt die bezorgd? Wanneer kunnen de kinderen op de deurmat gaan wachten? En hoeveel mensen gaan dat lezen? Alleen in de wijk waar de school staat? Nee, in heel Almere en dan heb je met zo’n 200.000 mensen te maken. Daarna krijgen we les van Edin Mujagic, de gastdocent van vandaag. Hij is er samen met zijn zoon, die hem assisteert. Mujagic is econoom en schrijver en hij weet in heel kort bestek uit te leggen wat een journalist allemaal is en moet zijn – een leraar, een onderzoeker, een kunstenaar – en waarom het zo leuk is om te schrijven. Hij heeft het boek Geldmoord geschreven, Hoe centrale Banken ons geld vernietigen (2014).

 

Tijdens de les kregen de kinderen net als Thijssens klas een ‘machtsgevoel’, een gevoel dat de wereld voor hen open ligt.

De kinderen nemen de leerdoelen nog een keer door, zoals hoofd- en bijzaken onderscheiden, samenwerken en elkaars talenten benutten. En dan is er geen excuus meer, we moeten aan de slag. Er zijn zes groepjes en zes vrijwilligers, die allemaal wel eens iets geschreven hebben. Ik werk met vijf kinderen. Op de powerpoint staan de dingen waarop we moeten letten. ‘Wie, waar, wanneer, waarom’, maar in de chaos van dat moment zie ik daarin geen goede aanknopingspunten voor een begin waarmee ik de kinderen aan de slag krijg. Ik probeer terug te komen op iets waarover ik gehoord heb dat ze dat eerder hebben gedaan: ‘plogging’, hardlopend schoonmaken. Maar meer dan dat vermoeiend was krijg ik niet te horen. Dan snel een andere strategie verzonnen. Ik noem ons onderwerp en stel de vraag: ‘Wat willen jullie aan de bewoners van Almere vertellen?’ en dan raken we aan de praat en probeer ik de dingen die ze roepen een beetje te ordenen. ‘Doe niet aan vervuiling, want katten en vogels eten van de grond.’ ‘Doe aan recyclen, gebruik geen plastic maar karton, gooi plastic in de bak voor het plastic.’ ‘Gooi geen kapotte dingen weg, maar ga ze weer goed maken.’ ‘Is de prullenbak vol, stop je spullen dan in je zak.’ Ik vertel dat een stukje met een inleiding begint, dat er dan een middenstuk komt en dan een slot waarin alle draadjes nog eens bij elkaar worden getrokken. Die driedeling wordt uitgangspunt voor een taakverdeling. Twee kinderen doen de inleiding – ‘Ik heb niet zo een goed geheugen, wat is dat ook alweer?’ Gelukkig hebben we Almere deze week ter illustratie bij de hand: ieder stukje opent met een paar zinnetjes waarin staat waarover het gaat; en mensen moeten zin krijgen om verder te lezen. ‘Ah, ja dat is het’, roepen de schrijvers van de inleiding in koor. Maar als ze aan het werk gaan, blijkt het toch ingewikkeld te zijn om te bepalen wat er wel en niet in hoort te staan, en we hebben niet de tijd om er echt diep op in te gaan. Het is een amechtige les en dat is ook de bedoeling. De kinderen moeten leren om met een deadline te werken. Een van de twee jongens die het middenstuk gaat doen is een geboren schrijver. ‘Je gooit een stukje plastic op de grond. Daar komt een kat en die denkt: ‘Hee, wat zie ik daar nou liggen? Dat ziet er lekker uit zeg, dat ga ik snel opeten’. Het vijfde kind wil eigenlijk niet meedoen. ‘Wanneer gaan we eten?’ is zijn refrein. Wij gaan samen het slot schrijven. Het wordt een boodschap aan de gemeente Almere en aan de mensen in Almere, en dan nog een slotakkoord.

Zo opgeschreven lees je slechts het halve verhaal. Het chaotische en lawaaiige karakter is moeilijk in beeld te brengen. Zo is er ook de complicatie dat de kinderen op verschillende computers werken. Hoe komen die stukjes bij elkaar? Alle woorden moeten worden opgeteld en we mogen er maar 185 hebben. Het lukt ons niet om alles aan elkaar te plakken en we besluiten dat dat van later zorg is. Bij de presentatie lezen de kinderen hun teksten van de verschillende computers voor. Die presentaties laten zien dat het ondanks de haast en de rommeligheid de kinderen toch is gelukt om er iets van te maken. De onderwerpen en de presentaties zijn totaal verschillend en in ieder verhaal is wel iets bijzonders te vinden. Eén groepje heeft bijvoorbeeld goede tekenaars en die laten mooie en vindingrijke illustraties aan het publiek zien. De leerling die het slot van ons verhaal heeft gemaakt wil eerst niet meedoen met de presentatie, omdat hij verlegen is en niet durft. Maar hij doet het uiteindelijk goed en is zichtbaar trots.

Achteraf krijg ik van Bonny meer over de kinderen te horen – ook nare dingen die me een andere blik op de ijverige en zonnige ochtend geven. In de klas zijn de kinderen geconcentreerd bezig en is die narigheid even niet aan de orde. Het doet me aan Theo Thijssen denken, aan zijn mooie stukje ‘Armenschool’ (1935). Tijdens de les kregen de kinderen net als Thijssens klas een ‘machtsgevoel’, een gevoel dat de wereld voor hen open ligt. Thijssen ontsloot de buitenwereld door zijn leerlingen over verre landen te vertellen, en de kinderen droomden dat ze die later vast nog wel eens zouden zien. Toen ze poëzie gingen behandelen kregen de kinderen toekomstfantasieën: ‘Gedichten. Wel deze en gene zou er eens ernstig over denken.’ In de beslotenheid van de lessen konden ze de ellende en de armoede van thuis even vergeten. De klas fungeerde voor hun als een vrijplaats waar meer kon dan in de wereld daarbuiten. Toen ze van school afgingen ‘droegen ze hun koppen rechtop en hadden ieder hun eigen toekomstdroom’, maar in die harde buitenwereld slaagden ze er zelden in om hun dromen waar te maken. Na school moesten ze gaan werken en als ze hun meester nog eens komen bezoeken en zelf ‘het leven der armen’ leiden, dan is er volgens Thijssen iets in hen gedoofd.

Je zou als kritiek kunnen hebben dat zulk soort lessen gewoon in schoolverband gegeven zouden moeten worden. Waarom zijn er extra lessen nodig om kinderen te motiveren? Maar je kunt ook pragmatisch redeneren. Een school die kinderen serieus neemt en die verbindingen wil maken tussen de school en daarbuiten komt al snel in arbeidsintensieve projecten terecht. Voor scholen die te kampen hebben met een ernstig lerarentekort is het vrijwel onmogelijk om op eigen kracht zo een krantenproject op te zetten en uit te voeren. Het kost tijd en energie om de buitenwereld voor de leerlingen te openen en een extra organisator en een clubje vrijwilligers zijn daarbij onmisbaar.

Gelukkig hoeven de kinderen van niet op hun twaalfde te gaan werken. Ze kunnen nog heel veel leren en kunnen nog heel lang onderwijs volgen. Ze zijn dat zelfs verplicht. Dit voegt iets extra’s toe aan het reguliere onderwijs, waardoor kinderen nieuwsgierig worden en meer zelfvertrouwen krijgen. De kracht is dat het een onderdeel is van school. Het initiatief valt of staat met de samenwerking tussen de coördinatoren en de leerkrachten.

Lees meer over Rineke haar ervaring via www.rinekevandaalen.nl